de heropstanding vanaf 1904

 

1887. De overlevenden van de toenmalige Sint-Jorisgilde zagen het niet meer zitten en besloten de bezittingen en archiefstukken over te maken aan de stad of te verkopen aan privaat personen en sommige stukken kwamen zelfs terecht in het Louvre te Parijs.

De opbrengst van deze liquidatie werd voor het grootste gedeelte uitgedeeld en met de rest werd een souper gehouden op de vooravond van het patroonsfeest op 22 april 1887. Dit vond plaats in het Posthotel, op de Kouter, toen eigendom van de schutters van Sint-Sebastiaan en het menu kostte 12 goudfranken. De laatste gildebroeders vertrokken bij het eerste ochtendgloren van 23 april. Toen begon reeds een nieuwe toekomst voor het gilde te kiemen

.

1901. Jules Claeys, Alfred De Vos en Alfons Carels, dit zijn de namen van de Confreers die nog in leven zijn. Zij hebben de twintigste eeuw gehaald, veertien jaar na de ontbinding van het ‘oude’ Sint-Jorisgilde.

1904. Frans Coppejans, toen 37 jaar en vrijgezel, kan een kruisboog op de kop tikken aan de vlooienmarkt bij Sint-Jacobs. Dit was het startschot om met zijn vijf kompanen-kunstenaars René De Cramer, Valentin Vaerwyck, Jan-Baptist Vandenbogaert en zijn broers Hendrik en Karel te oefenen met deze kruisboog.

Er was toen nog geen sprake van een lokaal, er werd in de openlucht geschoten. Een gildestructuur was er evenmin, maar dat zou niet lang op zich laten wachten. Ze beschikten wel over een bescheiden ‘gildekamer’ met zitbanken door Vandenbogaert zelf vervaardigd en een schuin plafond met beschilderde planken. Verder was men in het bezit van een Sint-Jorisbeeldje geschonken door Oscar Sinia. Valentin Vaerwijck ontwierp een vlag.

1912 Bij officiële akte, bekrachtigd door de drie enige toen nog levende Confreers van 1887, werd het lot en de toekomst van het Gilde aan de nieuwe ploeg toevertrouwd onder de leiding van Frans Coppejans. Dit betekende de heropstanding van het Gilde.

Het was ook Frans Coppejans die samen met zijn broers tijdens de eerste Wereldoorlog het Lam Godsretabel verborgen heeft. De panelen Onze Lieve Vrouw, de Kristusfiguur, Sint Jan Battist en de Fontein des Levens, de vier centrale panelen, werden in 1 uur tijd ontmanteld, in kisten gestoken, op een steekkar geladen, met spaanders en houtschavelingen bovenop

. Van de Sint-Baafskathedraal ging de tocht over de Gentse kasseikes naar het Patershol. Daar werden de panelen verborgen in de kring van Sint-Stefanus achter een muur. Ze bleven daar 2 jaar in houten en zinken kisten

.

In 1916 roken de Duitsers lont en besloten desnoods het gebouw af te breken om de panelen te vinden. Gezien Frans Coppejans kerkmeester was van Sint-Stefanus, kende hij de verdoken plekjes van die kerk zeer goed en werden de panelen er overgebracht en achter een biechtstoel verborgen tot 1918.