De Sint-Jorisgilde

 

Vertaling uit het boek

 "Pages d'histoire locale Gantoise"

 van Prosper Claeys uit  1885

heruitgegeven door de Geschiedkundige heruitgeverij

 

 

De stad Gent bezit sinds mensenheugenis vier hoofdgilden. De gilde der kruisboogschutters van Sint-Joris ; de handboogschutters van Sint-Sebastiaan ; de schermersgilde van Sint-Michiel en de buksschieters van Sint-Antonius. Van deze verenigingen, die eens zo rijk en machtig waren, blijft niets meer over van hun oude glorie. Vandaag zijn het eenvoudige verenigingen met tijdverdrijvende activiteiten.

De hoofdgilde van Sint-Joris, « de groote ende souvereyne Hooft-Gilde van den edelen Ridder Sinte Joris » was de oudste en de belangrijkste. Om die reden vonden we het interessant ze het onderwerp te laten uitmaken van een bijzondere passage, teneinde aan te tonen welke rol deze « Gilde » gespeeld heeft in de geschiedenis van onze stad als georganiseerd militair korps en als vereniging.

 

Het is onmogelijk met juistheid te achterhalen wanneer de Sint-Jorisgilde officieel werd gesticht als militair korps. Het enige wat we kunnen zeggen in het voordeel van haar hoge leeftijd is dat volgens de archieven en annalen van de « Gilde », vanaf de XIe eeuw, de confreers van Sint-Joris, geleid door de graven van Vlaanderen, deelnamen aan de kruistochten en hun vaandels lieten wapperen op de muren van Constantinopel, Antiochië en Jeruzalem.

 

De kruisboog, die de schutters zich toen gebruikten, was zo zwaar en volumineus dat ze hem maar konden bedienen met de hulp van een « cnape » die hen vergezelde. Deze knecht droeg in vele gevallen ook een schild of « targe », die hij voor de schutter plaatste om deze te beschermen tijdens het schieten. Vandaar kwam de naam « Targedragers », een benaming die voorkomt in de « Stadsrekeningen ». De kruisboog werd « voetboog » genoemd, omdat de pees met behulp van de voet werd gespannen. Later werd de kruisboog gespannen met een soort tandwiel en uiteindelijk, zoals vandaag nog steeds gebeurt, met een hefboom bestaande uit twee armen.

 

De confreers van de Gentse Sint-Jorisgilde vormden, zoals ook gebruikelijk was in de andere steden van het land, een elitekorps dat wanneer de oorlog uitbrak aan het hoofd van het leger stapte. Vooral in de XIVe en XVe eeuw, wanneer het Vlaamse volk opstond om zijn rechten en privilegies te verdedigen tegen de despotische macht van zijn souvereinen of om zijn vaderland te verdedigen tegen de Franse agressor, zijn eeuwige vijand, zien we deze legerbendes, georganiseerd en uitgerust door de steden, op het slachtveld staaltjes geven van hun ongeëvenaarde durf.

 

De Sint-Jorisgilde speelde in Gent zo’n voorname rol en leverde zo’n belangrijke publieke diensten dat vanaf de XIVe eeuw, de magistraat haar het zeer hoogwaardige en gegeerde privilegie verleende, steeds aan het hoofd van stoeten, veldtochten en publieke plechtigheden te mogen stappen met hun banieren en karren. « Eerst », lezen we in het « Wittenboek » dat bewaard wordt in de stadsarchieven, « dat niement so wie hy zy edele of onhedele en trecke noch en puere noch en logiere voor Sent Joris banniere, de baniere van Vlaenderen, ende van der stede van Ghend ».

 

In oorlogstijden was haar organisatie volledig militair. Naar aanleiding van een veldtocht door de gilde naar Kortrijk en Ieper, om er de orde te herstellen en bepaalde opstanden neer te slaan, zien we dat haar leden werden aangevoerd door de deken Jan Utenhove en waren ze ingedeeld in compagnieën van elk vijftig man. Iedere compagnie werd op zijn beurt onderverdeeld in secties van tien confreers met aan het hoofd een konstabel of tienman. Ze werden vergezeld door drie banierdragers.

 

In een gebouw, gelegen aan de Brugse Poort dat voorheen waarschijnlijk had gediend als kapel of gesticht van de één of andere genootschap en hedendaags omgebouwd tot brouwerij, werd door onze stadsgenoot M. Félix Devigne in 1846 een muurschildering gevonden die teruggaat tot het einde van de XIIIe eeuw en waarop men de Sint-Jorisgilde ziet op afgebeeld. Ze is erop voorgesteld in marsorde zoals wanneer ze op veldtocht ging of wanneer ze deelnam aan een publieke optocht. Alle confreers dragen een helm en een zwaard aan hun zijde ; ze zijn gekleed in een maliënkolder, bedekt met een wapenrok in stof of rood leder. Enkele onder hen, voornamelijk degenen die op kop gaan, zijn gewapend met een piek, gekend onder de naam « Goedendag » ; alle anderen dragen een kruisboog. De hoornblazers en de banierdragers, in zilver en rood, bevinden zich in het midden van de pelotons.

 

De kapel, waarvan sprake, die nu het bezit is van de brouwer M. Vander Haeghen, werd ten dientijde « de Leugemeete » genoemd omdat zich daar een uurwerk bevond dat nooit de juiste tijd aangaf.

 

Wanneer men de rekeningen van de Stad doorbladert, « Stadsrekeningen » gedeponeerd in de stadsarchieven, vindt men er meerdere posten betreffende de Sint-Jorisgilde. Soms betreft het geldschenkingen, soms gaat het om bedragen betaald voor de aanschaf van stukken stof bestemd voor de uitrusting of voor de vervaardiging en onderhoud van de wapens. Soms gaat het ook om bedragen uitbetaald door de gemeenschap voor het oorlogvoeren of voor de schietwedstrijden waaraan de gilde deelnam.

 

Ziehier, als voorbeeld, hoe de « Stadsrekeningen » de uitgaven vermelden van de stad Gent aan de confreers van Sint-Joris, die deelnamen aan een veldtocht naar Assenede, Biervliet en Brugge teneinde de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers, en zijn vazallen de politiek van Jacob van Artevelde te doen volgen. Het hoofdstuk heeft volgende aanhef :

 

« Dit es dat dontfangers hebben ute ghegheven binnen desen jare vanden coste die ghedaen es omme duutvaren dat men ute gheweest heeft omme dlant van Vlaendren tenen acorde te settene, ende gheel eens te makene, ende te wette ende te neringhen te settene, ende de quade te corrigerne ter eren ende ten profite van minen heere van Vlaendren enden vanden ghemenen lande. »

 

Dit hoofdstuk omvat ongeveer een hondertal uitgave-artikels, waaronder we er een paar uitkiezen betreffende de Sint-Jorisgilde.

 

« Teersten cochten dontfangers jeghen den here Jacoppe van Coudenhove 32 strijpte lakene, daer de 200 selscutters, die doe ghecoren waren bi scepenen ende hooftmans omme ghereet te sine te treckene daers te doene worde, wardecose af adden, coste elc stic 8 guldine, waren te curt 6 ½ ellen, dat quam de curtinghe afgesleghen 25 lb. g. s. 4 d. gr., maken in payemente 1018 lb. 12 s. 4 p. d. »

 

Het betreft hier de aankoop van gestreept laken om de kruisboogschutters te kleden. In het volgende artikel gaat het over het vervaardigen van twee nieuwe banieren :

 

« Item Gillise den Wapenmakere, van 2 banieren van Sente Joris wapine te makene ghenait, costen met allen coste 17 lb. 13 s. 4 d. »

 

In een nota gevoegd aan dit artikel, worden de aankopen voor de aanmaak van deze twee banieren gedetailleerd weergegeven, « daer men afmaecte 2 van Sente Joris standart ».

 

In de artikelen die hierop volgen, worden naast de uitgaven de soldijen vermeld, uitbetaald aan de kruisboogschieters, de deken, de standaarddragers, de chirurgijnen, de notabelen en de « targedragers » :

 

« Item ….. so ghaven dontfangers Janne uten Hove, deken vanden scutters, 12 gr. sdages, Janne van Everghem, Lievine den Vliecsnidere ende Janne den Langhen, standaertdragers, elc 9 gr. sdages, ende meester Arnout uten Biesen ende meester Segre, hare surgien, ende 10 conincstavele elken 6 gr. sdages, ende elc andre scuttre van 90, 3 gr. sdages ; dat comt van hare soudeyen van 18 daghen dat si ute waren mids eenen dobbelen daghe dat sij streden te Biervliet, ende mits 9 gr. die Jan van Calkine adde elcs daghes dat hi der stede standart drouch 15 dage doe Jan van Everghem ghequetst lach, 29 lb. 2 s. 3 d. gr. maken in payemente 1164 lb. 10 s. »

 

« Item haren 47 targedragers, elken 1 gr. sdages, van 17 daghen, dat comt 133 lb. 16 s. 8 d. ».

 

« Item van 16 wagheneren coste 17 dage, elc 1 gr. sdages, dat comt 46 lb ».

 

Men merkt op dat voor dagen dat men vocht, de kruisboogschutters dubbele soldij kregen. In de artikels is sprake van de « targedragers » waarover we reeds eerder spraken. Er was één « targedrager » voor twee kruisboogschutters.

 

Het volgende artikel betreft de grote kruisboog, dat een soort katapult was, waarschijnlijk gehanteerd door de kruisboogschutters van Sint-Joris met hulp van knechten :

 

« Item den 8 scutters, die gheset waren ten groten boghen, 12 daghe, 16 lb».

 

« Item haren 8 cnechten 15 lb. 16 s. 8 d. ».

 

De kosten van banketten, die naar loffelijke gewoonte door de gilde geboden werden aan zijn leden, werden soms geheel of gedeeltelijk gedragen door de gemeenschap zoals we terugvinden in de rekeningen van de stad uit de jaren 1376-1377 : « Item den scutters thulpen der maeltyd van haren Ghulden ».

 

De uitvinding van het buskruit en de opkomst in de legers van de buks en de kanonnen die er het gevolg van waren, verminderde in grote mate de belangrijkheid van de kruisbooggilden als militair korps. Ze blijven echter deelnemen aan militaire operaties tot ongeveer het einde van de XVe eeuw. De gilde eindigt in een vereniging die zich nog uitsluitend als tijdverdrijf bezighoudt met het oefenschieten, « aen den edelen, consteghen en eerbaren spele », zoals men kan lezen in documenten uit de XIVe eeuw.

 

Volgens de reglementen van de schepenen uit 1413, die op een paar details na, kopieën waren van vroeger opgestelde reglementen, was de administratie van de gilde « den Eed » als volgt samengesteld : aan het hoofd bevond zich de hoofddeken ook Heuverdeken genoemd ; de Onderdeken ; en de bestuurders gekozen uit de rijke burgerij (de Poorters), het grootambacht of weversambacht en uit de kleinere ambachten. Men had ook nog de griffier, de deken der schutters, een baljuw, een kapitein, een vaandrig enz.

 

Bij de grote jaarlijkse schietwedstrijd, werd de confreer die de hoofdvogel afschoot tot koning aangesteld en verkreeg in deze positie verschillende privilegies ; de voornaamste was dat hij vrijgesteld werd van het betalen van de geldelijke bijdrage voor de talrijke verplichte banketten door de gilde gehouden. De schutter die behendig genoeg was om gedurende drie opeenvolgende jaren de hoofdvogel af te schieten werd tot keizer aangesteld ; één van de privilegies hier was dat hij voor het leven vrijgesteld werd van het betalen van het jaarlijks lidgeld dat opgelegd werd aan de leden. Ter ere van dit feit werd gewoonlijk een grote stoet georganiseerd, waaraan de drie andere hoofdgilden deelnamen. Men ging de koning afhalen bij hem thuis om hem naar het schutterslokaal te begeleiden. In 1560 was er een optocht met meer dan 200 ruiters die door de straten van de stad de koning Joos Van den Bossche begeleidden.

 

Terzijde dient gezegd dat de confreers van Sint-Joris niet altijd uitblonken in het stipt betalen van hun bijdragen en men dikwijls het gerecht diende in te schakelen om de telaatbetalers en de tegenstribbelaars hun verplichtingen te laten voldoen.

 

De kruisbooggilde van Gent speelde, en terecht, een zo groot aanzien dat door de eeuwen heen alle belangrijke personages : koningen, burgerlijke autoriteiten, kerkelijke waardigheidsbekleders, belangrijke veldheren enz. het zich tot taak en eer stelden deel te maken van de gilde en deel te nemen aan zijn uitstappen, zijn feesten en zijn wedstrijden. Het is bijvoorbeeld zo, om er maar één te noemen, dat tijdens het Groot Spel van 1440, waarover we verder meer schrijven, de Kortrijkse gilde aankwam te Gent met aan het hoofd de hertog van Bourgondië Philips de Goede. Het is ook zo dat Graaf Egmont in 1562 de hoofdvogel afschoot en dat in 1752 prins Karel van Lorreinen behendig genoeg was bij het schieten naar de wip, dat plaatsvond op het Wapenplein, om tot koning uitgeroepen te worden. Het is van deze laatste wedstrijd dat een schilderij, tentoongesteld in de leeszaal van de universiteitsbibliotheek, als herinnering bewaard is gebleven.

 

Men kent bij het ontstaan van de Sint-Jorisgilde niet de exacte plaats waar de leden verzamelden. Wat we weten is dat in 1342 de gilde een lokaal en een schietstand had dicht bij het « Vijfwindgatpoort » , op een terrein ongeveer rechtover het actuele klein begijnhof. Het is daar waar zich ook de kapel en het hospitaal (nu de fabriek Heyman) zich bevonden. In 1381 installeerde de gilde zich dicht bij het schepengebouw in de Hoogpoortstraat ; ze huurde er haar oud lokaal maar behield de kapel en het hospitaal. Het nieuwe lokaal strekte zich uit van de Hoogpoortstraat tot aan de Sint-Jansstraat. Vanaf 1450 zullen op deze plaats nieuwe aanwinsten en constructies het « Schuttershof » van de gilde steeds vergroten en aanpassen. Deze werken zijn definitief voltooid bij het begin van de XVIe eeuw. Het gebouw, vandaag nog steeds gekend onder de naam « Sint-Jorishof » is één van de weinige die nog in zijn oorspronkelijke staat verkeert. Op de eerste verdieping, vandaag bezet door de jaarmarkt van Leipzig, was de vergaderzaal « Gulde-Camer » genoemd ; op het gelijkvloers bevond zich de kapel. De voorgevel aan de Hoogpoortstraat en deze aan de Botermarkt waren versierd met talrijke wapenschilden waarvan men nog de sporen ziet. Een gothisch perron met een dubbele trapleuning voerde naar de trap die uitgaf op de « Gulde-Camer ». De schietbanen, die een lengte hadden van 450 voet, reikten tot aan het belfort ; over de gehele lengte liep een overdekte galerij gebouwd in blauwe steen.

 

Wijzigingen, weinig belangrijk overigens, hebben haar in grote mate ontdaan van haar artistiek cachet. Men bewaart echter in de universiteitsbibliotheek een magnifiek aquarel uit 1585, van de hand van de Gentse artiest Liévin Vander Schelden naar aanleiding van de intrede in Gent door de prins van Parma. Het is in de grote zaal op het eerste verdiep dat de Staten-Generaal van de Nederlanden hun bijeenkomsten hielden in 1477 en waar ze de beroemde artikelen van het « Groot Privilege van Maria van Bourgondië » tot een besluit brengen. Dit charter, het eerste dat toepasselijk was op alle provincies, richtte een ministerraad op, ontvoogde compleet de nationale vertegenwoordiging tegenover de souverein, maakte de oorlogsverklaringen en de vredesverdragen afhankelijk van de algehele goedkeuring van de volledige Nederlanden en bepaalde dat het taalgebruik voor Vlamingen, Walen en Duitssprekenden voor het gehele Bourgondische rijk werd gegarandeerd. Enige weinig kostende restauraties zouden ook vandaag nog aan het Sint-Jorishof zijn oude glorie teruggeven. Hopelijk, zal op een dag een rijk en verstandig persoon in plaats van tegen een hoge prijs een banaal hotel te bouwen, zich vestigen in het Sint-Jorishof, zo wondermooi gesitueerd rechtover het stadhuis en waaraan zoveel mooie herinneringen aan onze nationale geschiedenis verbonden zijn.

 

Ten tijde van de oorlogen, waarvan ons land tijdens de XVIIe eeuw continu het strijdtoneel was, werd het lokaal van de Sint-Jorisgilde, zoals trouwens ook die van de andere drie hoofdgilden, telkens bezet door vreemde troepen die ze herinrichtten als kazerne of hospitaal. Zoals ook het verval van onze oude Eed in 1703 toen ze afgeschaft werd door een ordonnantie van de hoge overheid. Maar een kwart eeuw later werd, door een decreet van keizer Karel VI op 12 november 1727 de aloude en souvereine gilde herinstalleerd en op 19 april 1730 werd door de schepenen van Gent haar een nieuw reglement « Reghel ende ordonnantie » verleend.

 

In het jaar 1737 werd de galerij, die langs de schietbaan liep, omgebouwd tot lakenhalle. De gilde ontving als vergoeding een gros per stuk laken dat verkocht werd. Later werd de grote zaal tijdens de jaarmarkt verhuurd aan de kramers voor één florijn per vierkante voet.

 

Gedurende deze periode en zoals voorheen, nam de gilde deel aan de schutterswedstrijden ingericht door andere steden en organiseerde ze zelf wedstrijden op de baan en op de wip. Eén van de meest beroemde uit die tijd is de wedstrijd op de wip die gehouden werd op 10 september 1752 op de Wapenplaats ter ere van Karel van Lorreinen, « ter oorsaeke van syne koninglyke Inkomste om te schieten den stalen boge, met de confraters naer eenen vogel van Eere » , zoals we kunnen lezen in de hoofding van het bericht, uitgegeven bij drukker P. de Goesin. Aan de leerlingen van het St-Augustijnencollege werd de zorg toevertrouwd om de optocht te organiseren die de prins zou begeleiden bij zijn intrede in de stad langs de Brusselse poort. De hierboven geciteerde publicatie beschrijft de koetsen, de allegorische groepen die figureerden alsook de teksten met inscripties en deviezen. Alle gilden, ambachten en de overheid namen er aan deel. De confreers van Sint-Joris, in hun mooi rood kostuum, de beenhouwers geheel in het groen onderscheidden zich het meest.

 

‘s Anderendaags had de schieting plaats op de Wapenplaats, waar zich in het midden een triomfboog bevond. Het was prins Karel van Lorreinen, die met zijn eerste schot de hoofdvogel afschoot en tot koning werd aangesteld. Dit gaf aanleiding tot een hele reeks feesten, banketten, vertegenwoordigingen in theaters en bals enz. die verschillende dagen duurde en die de gilde in belangrijke mate met schulden bezwaarde.

 

De gilde ging door op deze manier tot in 1787. De onrust die veroorzaakt werd door de oppositie zowel als door de geestelijkheid tegen de liberale hervormingen van Jozef II, verplichtte de stedelijke overheid zich te richten tot de vier hoofdgilden om zich te organiseren in compagnieën teneinde de orde te handhaven. Het « Reglement van dienst voor de waekende mannen van de vier Hoofd-Gilden der stad Gent » bevat de door de leden van de vier gilden te volgen richtlijnen, waaronder enkele erg naïeve, voor de garnizoensdienst, de patrouilles en de wachtdienst,.

 

In deze verhitte periode van onze nationale geschiedenis, zien we de gilde zich actief mengen in alle gebeurtenisssen die de Brabantse Omwenteling voorafgingen en begeleidden. Daarop volgden de invasie en de annexatie van ons land bij Frankrijk. Onze provincies werden uitgeput door de oorlogsbelastingen en door de algemene wapening; alle oude instellingen en verenigingen werden afgeschaft en hun bezittingen aangeslagen. We zien ook dat de Sint-Jorisgilde in 1796 ontbonden werd en zijn bezittingen verkocht als nationaal goed. Het Gildehof dat uitgaf op de Hoogpoort werd eigendom van de sieur Vander Linden, waarvan het nageslacht tot op de dag van heden eigenaar is van dit gebouw, omgevormd tot hotel onder de naam « Sint-Jorishof » en in een ijzerwinkel (de jaarmarkt van Leipzig).

 

In 1804 laat het Keizerlijk bestuur van Napoleon I toe om de gilde heropterichten. Ze zal zich eerst vestigen in een gebouw met tuin dicht bij de Antwerpsepoort, waar zich nu nog een eigendom bevindt met de naam « Sint-Jorishof ». Daarna verhuist ze naar een lokaal in de nabijheid van de Bijloke. Onder het Nederlands bewind, in 1814, vestigt ze zich definitief in een ruim en zeer goed ingericht lokaal met een wintertuin van de familie de Kerckhove. Vandaag huisvest dit lokaal het estaminet « la Fleur de Blé » in de Akkerghemstraat.

 

Onder de feesten in deze periode door de confreers van Sint-Joris georganiseerd, dienen we speciaal de grote schietwedstrijd van 1820 te vermelden, ingericht ter gelegenheid van de befaamde nationale tentoonstelling die plaatsvond in ons stadhuis. Deze wedstrijd, door zijn groot aantal kruisboogschutters die deelnamen en door de praal die uitgestald werd ter deze gelegenheid, doet ons mijmeren naar de wedstrijden van de XVe eeuw temeer daar in deze periode, alle leden van de gilden hun intrede deden in de stad, rijkelijk gekleed en voorafgegaan door ruiters en muziekkorpsen.

 

Wanneer de revolutie uitbrak in 1830 bleef de gilde, zoals trouwens de meerderheid van de inwoners van Gent, gehecht aan het vorige bewind. Het was om die reden dat in 1834 de gilde, gevraagd om deel te nemen aan de schietwedstrijd te Brussel ter gelegenheid van de septemberfeesten aldaar, met unanimiteit van zijn leden besliste de uitnodiging te weigeren. Het was ook zo dat bij de gemeenteverkiezingen van 1836, toen nog geen liberale partij bestond, zich 514 liberaalgezinde kiezers, ook orangisten genoemd, zich verzamelden in het lokaal van Sint-Joris en er de namen van hun kandidaten scandeerden waaronder deze van de burgemeester Van Crombrugghe, Metdepenningen, Rosseel, Manilius, Constant de Kerckhove, vader van onze oude burgemeester, Van Pottelsberghe, Claes-de Cock enz.

 

Gedurende de Hollandse periode en na 1830 werden buiten de schietwedstrijden, door de vereniging Sint-Joris, aan zijn leden bals en dansfeesten in open lucht gepresenteerd gepaard gaande met de wedstrijd van de vermaarde harmonie Sint-Cecilia.

 

In 1841 vestigde de gilde zich aan de Nieuwewandeling waar ze aan de hand van de plannen van architect Leclerc-Restiaux een groot en gracieus gebouw optrok omgeven door een prachtig park. Onder de feesten die er gehouden werden dienen we zeker het luisterrijke dansfeest aan te halen aangeboden in 1847 door onze aloude en souvereine gilde aan de Belgische en buitenlandse verenigingen waarvan een tachtigtal deelnamen aan het « Vlaamsch-Duitsch zangverbond », een groot zangfeest, waar onze Vlaamse koren met eer figureerden aan de zijde van de koorkringen van de Rijnlanden.

 

De verkoop van hun park aan de vereniging voor de vlasnijverheid van de Leie noodzaakte onze kruisboogschutters om het banier van Sint-Joris te verplaatsen naar een paviljoen met tuin gesitueerd aan de Nieuwewandeling, dicht bij het tuinbouwbedrijf Baumann. Zijn kleine oppervlakte liet niet toe naar de wip te schieten of een baan in te richten. Het is een eenvoudige vergaderplaats, waar de confreers van tijd tot tijd nog eens verzamelen tijdens een broederlijk banket, maar waar het edele spel van de kruisboog « edele consteghe ende eerbaere spele van den voetboghen » slechts in de herinneringen voortleeft.

 

In de loop van deze eeuw zal de gilde het jubileum vieren van zeven confreers : Antoine De Rouck in 1807 ; F. Huyttens in 1812 ; R. Strobbe in 1813 ; Ignace van Toers in 1835 ; Ant. Van Damme en André Vandenabeel in 1836 en A. B. Steven in 1854. Indien we hier geen plaatsgebrek hadden, zouden we de gelegenheidsliederen weergeven die toegewijd werden aan zijn leden. Al deze liederen roemen, in een charmante originaliteit van verzen, de handigheid die deze op rust gestelde schutters onder verschillende omstandigheden wisten te ontplooien wanneer deze op de proef werd gesteld.

 

Aangezien we spreken van verzen en poëzie, dienen we ook enkele woorden te zeggen over de nieuwjaarswensen door de « Cnaepe » gericht aan de leden. Ziehier als voorbeeld hoe de « Cnaepe » Henricus Monnier aanvangt in zijn « nieuwjaarwensch » van 1 januari 1756 :

 

Komt negen Musen koor, kompt helpt mijn penne drijven.

Mijn pligten maenen mij om hier nu te gaan schrijven

Met d’ingang van het jaar een aangenaam gedigt

Het gone al de confreers verlicht, verheugt en stigt.

Pallas geeft mij verstand, enz., enz.

 

Dit gaat zo op dezelfde toon verder gedurende een hondertal verzen.

 

We bezitten meerdere van deze « Nieuwjaarwenschen » die, tot in 1830, gedrukt werden op grote « in-quarto » bladen met daarop de figuur van Sint-Joris te paard met draak. Deze, gedurende meer dan dertig jaar door de « knaepen » aan de leden aangeboden nieuwjaarsbrieven, waren practisch allemaal het werk van Norbert Cornelissen en onderscheidden zich door de geestdrift en originaliteit van zijn ideeën, zoals alles wat uit de pluim kwam van deze onuitputtelijke en universele uitgever, gestorven in 1849 te Gent .

 

Wij zullen afsluiten met een korte beschrijving van de beroemde schietwedstrijd van 1440, waar de mekaar beconcurrerende gilden een pracht en praal uitstalden waar men zich vandaag nog moeilijk een beeld kan van vormen. De Gentse Sint-Jorisgilde stuurde speciale boodschappers naar alle steden van het land en daarbuiten met een invitatie aan de kruisboogschutterscompagnieën om deel te nemen aan de wedstrijd. Zesenvijftig gildes, elk vertegenwoordigd zoals het reglement voorschreef door tien schutters, beantwoordden de oproep. Alle prijzen bestonden uit zilveren stukken versierd met de wapens van de stad en de gilde. Vijf doelen of schietstanden waren opgesteld ; één in het Sint-Jorishof, één op de « Cauter », twee aan het kasteel « ten Walle » (Prinsenhof) en één aan het paleis van de graaf van Vlaanderen nabij de pont de la poternexxx. Op de plaats waar dit paleis zich bevond staan vandaag de kerk en de tuin van de Jezuïeten uit de rue d’Assautxx. We weten dat de Aanvalsstraat de niet correcte vertaling is van de oude Vlaamse naam « Posternestraat », vandaag verminkt tot « Bestormstraat » .

 

De schepenen en de dekens van de ambachten verenigden zich om de uitvoeringsmaatregelen te nemen en vooral om de geldmiddelen te voorzien nodig om het hoofd te bieden aan de enorme uitgaven die deze feesten met zich zouden meebrengen. Buiten de prijzen voor de schietwedstrijd, waren er prijzen voor de mooiste intrede, prijzen voor de verste deelnemers en prijzen voor de praal en de grootste uitgave.

 

Volgens een manuscript uit die tijd duurde de optocht van de stoet verschillende uren. De tien wonderlijk geklede schutters van Brussel waren te paard en vergezeld van een kar en veertig confreers te voet ; daarop volgde een groep van 350 mannen te voet, gekleed half in het blauw en het rood en gevolgd door 380 anderen in rijke burgerkleren. Brugge had 224 confreers te paard, drie karren bekleed met tapijten en 170 ruiters. Oudenaarde had twee karren, een muziekkorps, 330 kruisboogschutters te paard voorafgegaan door trompetten en 365 kruisboogschutters te voet. De schutters van Mechelen waren met zes rijkelijk versierde boten aangekomen. De gilde van Kortrijk deed zijn intrede met aan het hoofd de hertog van Bourgondië, Philips de Goede, bekend als een van de meest behendige schutters van zijn tijd.

 

Om een idee te geven hoe deze stoet eruitzag volstaat het te zeggen dat er acht duizend man aan deelnam, daar waar onze schitterende Pacificatiestoet van 1876 er slechts twaalf honderd telde.

 

De prijzen werden meegenomen door de gilden in deze volgorde : Bergen op Zoom, Veurne, Brugge, Kortrijk, Aat, Lier, Bergen ; Luik en Amiens kregen de prijs voor de van verst komenden ; Oudenaarde en Brussel deze voor de mooiste intrede. De prijs voor de grootste uitgaven werd toegekend aan de gilden van Antwerpen en Doornik.

 

Een andere wedstrijd, die deze van 1440 in glans en belangrijkheid evenaarde, staat bekend onder de naam « het groot landjuweel van 1498 » en waarvan we de beschrijving terugvinden in « die excellente chronieke van Vlaenderen ». Eénendertig gilden namen er aan deel. De wedstrijd, waar een onvergetelijke praal werd tentoongesteld, duurde ongeveer drie maand. Alle kruisboogschutters en degenen die hen vergezelden waren in vloer en zijde gekleed. De paarden, in honderden getale, die in de stoet optrokken, waren eveneens rijkelijk uitgedost. De schutters waren vergezeld van een ongelooflijk aantal wagens of beter gezegd karren, behangen met lakens in verschillende kleuren en schitterende tapijten. Meerdere gilden kwamen aan in boten behangen met rood en goudkleurige lakens.

 

Terzelfdertijd als de kruisboogwedstrijd, had in Gent ook een rederijkerswedstrijd plaats « constenaers in de Rethorycke » waaraan verschillende rederijkerskamers uit de Nederlanden deelnamen. Men weet dat het een toneelwedstrijd was waar iedere vereniging onuitgegeven stukken voorstelde, gebaseerd op de onderwerpen aangeduid door de vastbenoemde dichter, « Factor », die iedere rederijkerskamer bezat. Meestal bevatten deze voorstellingen moedige allusies op de politiek van die dagen en op religieuze onderwerpen. Ook de hertogen van Bourgondië en keizer Karel V werden gekweld door deze rederijkerskamers tot wanneer de hertog van Alva, in naam van Philips II ze volledig afschafte. Op het einde van XVIIe eeuw werden ze in ere hersteld maar werden ze geplaatst onder het hoog toezicht van de geestelijkheid. De toneelwedstrijd van 1498 werd daardoor één van de meest briljante episoden tijdens de grote feesten toen georganiseerd door de Sint-Jorisgilde.

 

Er zou nog zoveel kunnen gezegd worden over de geschiedenis van deze oude en machtige gilde. Maar laten we ermee ophouden.

 

Indien we ons vandaag zouden afvragen welke instellingen nu het dichtst de functie benaderen die onze oude militaire gilden vervulden onder het Ancien Régime, kan men zeggen dat de speciale korpsen van de burgerlijke wacht enkele punten van vergelijk vertonen. Ook zij worden samengesteld uit de elite van de jonge burgerij, ook zij zijn de sterke steun van de gemeentelijke overheid in tijden van onrust, ook zij vertonen een echte korps en een toewijding aan iedere beproeving. De jaarlijkse samenkomsten van onze jagers-verkenners in de verschillende steden van het land, met een officiële intrede, een ontvangst door de autoriteiten, een gezamenlijke oefening, en een plechtig banket, doen ons tot op zekere hoogte terugdenken aan de « landjuwelen » ingericht door de kruisboogschutters van de edele en souvereine hoofdgilde van Sint-Joris, « van den Souvereynen Gulde van de edelen Rudder St-Jooris, onderhouden metten voet-Boghe ».

 

Flandre Libérale, 6 februari 1883